Belangrijk is zo goed mogelijk te kunnen schrijven

Interview door Kris Mattheeuws

Wessel te Gussinklo won onlangs de Bookspot-literatuurprijs en werd overstelpt met interviews, tv-optredens en fotografen. De drukte van de voorbije maanden heeft zijn sporen nagelaten. Daarom vindt dit interview via de telefoon plaats. De schrijver heeft behoefte aan rust, om ongestoord te werken aan het vervolg van zijn tetralogie rond Ewout Meyster, het hoofdpersonage van zijn debuut De verboden tuin (1986), gevolgd door De opdracht (1995) en De hoogstapelaar (2019). Voor zijn eersteling, De verboden tuin, kon hij tien jaar lang geen uitgever vinden. Nadat het verscheen, kreeg het onmiddellijk de Anton Wachterprijs. Na het succes van De opdracht bleef het lange tijd stil rond de schrijver, maar dat had zo zijn redenen. Na zijn hele leven in de buurt van Utrecht te hebben gewoond, verhuisde hij in 2007 naar Kamperland in Zeeland en bouwde, ver van alle drukte, een nieuw leven op.

Voor het grote publiek bleef deze schrijver lange tijd onder de radar. Het winnen van de Bookspot Literatuurprijs bracht daar verandering in. Een gesprek met een literator pur sang, over het winnen van literaire prijzen, De hoogstapelaar en zijn schrijverschap.

De hoogstapelaar was een onverwachte winnaar. Heeft u dat verrast?

Dat ik gewonnen heb pleit voor de kwaliteit van de jury. Naar relevantie was het boek van Manon Uphoff door de hele MeToo beweging die iedereen bezighoudt, misschien wel de favoriet. En met het hele mediacircus rondom en de populariteit van Buwalda, gaf ik mezelf weinig kans. Zo ging het tenminste in 2014. Ik deed toen mee voor de AKO-literatuurprijs met Zeer helder licht. Er was toen het boek Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans, precies 100 jaar na de Eerste Wereldoorlog, en dat won.’

Hoe komt het dat uw boeken nooit het grote publiek hebben bereikt?

‘Ja, ik heb een ingewikkelde naam en ben Noord-Nederlands, en ik kom nooit op tv. Heb dat ook een aantal keren geweigerd na de dood van mijn eerste vrouw en dan vragen ze je niet meer. Daarna schreef ik enkel essays wat niet zo populair is. Bovendien woon ik niet in de buurt van Amsterdam, heel bewust. Dat betekent dat er weinig gerefereerd wordt aan mij. Ik behoor tot de zogenaamde ‘stervende’ schrijvers, zij die niet op tv komen. Gelukkig heb ik genoeg kwaliteit om te blijven drijven. Belangrijk voor mij is mijn boeken te kunnen schrijven, ze zo goed mogelijk te schrijven. Succes is natuurlijk leuk en aardig, maar tevreden zijn met jezelf, met wat je doet, is het hoogste. Je bent natuurlijk nooit echt tevreden. Maar wel zo tevreden als het kan, ik heb het gevoel dat ik de laatste jaren er wel uithaal wat er in zit.’

In De hoogstapelaar is Ewout Meyster weer hoofdpersonage. Er zit vierentwintig jaar  tussen De opdracht en deze laatste roman. Waarom duurde het zo lang ?

Kijk, in 1998 overleed mijn eerste vrouw. Toen was de poëzie uit mijn leven verdwenen. Ik kon alleen nog essays schrijven. Het emotionele bestaan, de blik op het bestaan in de ruimste zin, heeft in veel opzichten toch ook met liefde te maken. Als de binding met het leven, de liefde, de menselijke samenhang weg is, dan ben je een soort van buitenstaander, die essayistisch toekijkt. Ik had geen romans meer in mij. Toen kwam ik Odilia ( zijn tweede vrouw K.M.) tegen, en zo kwam alles langzaam weer op gang. Een andere vrouw, met een andere blik en een ander temperament, maakte mij toch weer scheppend.”

Is Odilia uw muze?      

“Absoluut. In 2013 kwam het  schrijven weer wat op gang. Het was niet eenvoudig, het was ook weer een emotioneel heroriënteren. Ik had  daarvoor al een paar keer geprobeerd, het vierde deel te schrijven, het vervolg op De hoogstapelaar. Twee keer probeerde ik het, maar ik kwam niet verder dan één bladzijde. Dus ik dacht, ik ben niet meer in staat om romans te schrijven. En toen in 2013, lukte het weer met Zeer helder licht. Mijn vrouw kan mijn boeken beoordelen. Als schrijver zie je de onderkant van het tapijt, zie je de losse knoopjes, de verkeerd gespannen draden, maar de bovenkant, dat wat gezien moet worden, dat zie je als schrijver niet. Mijn vrouw is de eerste lezer of beter, luisteraar. Elke dag als ik wat geschreven heb, lees ik het haar voor om te weten wat ze ervan vindt, maar ook om het zelf te horen. Hoe het overkomt, kan een relatieve buitenstaander veel beter horen, omdat die niet drie uur bezig is geweest met woordjes.’     

Waarom deze bijzondere titel ‘De hoogstapelaar’. Een woord dat velen niet kennen. In het woordenboek staat ‘blaaskaak, snoever’, maar het refereert uiteraard aan Bekentnisse des Hochstaplers Felix Krull van Thomas Mann. 

‘Het past natuurlijk wel bij Ewout Meyster: het is een snoevertje, een opscheppertje. Het is iemand die zichzelf aan het scheppen is. Hij zit nog in een soort van vacuüm voor de volwassenheid. Bij de volwassenheid kom je in hiërarchieën, dictatoriale en meedogenloze structuren die alles kapot maken. Hoe groot je kwaliteiten ook zijn, je wordt gemeten en beoordeeld. Je moet op alle mogelijke manieren jezelf stroomlijnen om je plaats te kunnen veroveren. Dat gebeurt evenwel nog niet in de puberteit. Dan kijk je nog naar die volwassenheid. Dan denk je hoogstens zoals jihadisten, lieden van de ETA, of IRA, “de wereld moet heel anders en die volwassenen hebben alles verkeerd gedaan. We moeten alles opnieuw doen.” Zo kijk je als puber tegen het leven aan. Daarna kom je in het echte leven terecht en moet je je aanpassen. Binnen de bestaande structuren je plaats zien te vinden. Maar een puber is nog een buitenstaander.’

Ewout Meyster zit op die grens, hij is  zeventien, bijna achttien. Hij worstelt met het volwassen worden, maar tegelijkertijd geeft hij ook advies aan zijn ‘vrienden’ over hoe ze het moeten aanpakken. Het is heel dubbel voor Ewout.

‘Kijk, hij is zichzelf aan het scheppen als een echt baasje. Hij geniet niet voor niks van die foto’s van bekende en beroemde mensen: “Als volwassene wil ik worden als Churchill, als die of die dirigent. Een machtig persoon wil ik worden als volwassene, ik begin nu alvast te oefenen.” Dat is eigenlijk wat hij aan het doen is. “Ik ga een kereltje van belang worden.” En die zogenaamde vrienden, zijn natuurlijk geen vrienden. Dat zijn pionnen waarmee hij schaakt in het leven. Hij heeft die nodig om zich heen. Neem nu Meindert. Hij heeft zo iemand nodig om zichzelf constant te bewijzen dat hij superieur is aan hem. Zo kan hij alles een beetje uitproberen wat hij dan op anderen loslaat. Het zijn geen vrienden, maar allemaal oefenmodellen om het kereltje te zijn dat hij graag zou willen zijn.

Je hebt het over oefenmodellen. Ewout groeit op zonder vader. Is het niet zo dat hij de hele tijd op zoek is naar een rolmodel, een voorbeeld om zich aan te spiegelen?

Ja, natuurlijk. Hij heeft de ellende dat hij geen vader heeft en dus ook geen begrenzingen. In zekere zin moet hij zijn eigen vader zijn, een soort van Baron van Münchhausen die zichzelf uit het moeras omhoog moet trekken. Hij heeft niks. Een vader is  een voorbeeld waaraan je je optrekt, maar hij heeft niks. Hoogstens een aantal verre vaders als Churchill, Roosevelt en een beetje Hitler en foto’s van dirigenten en andere belangrijke mannen. Dat zijn abstracte vaders. Hoogstens mensen die mogelijkheden scheppen, en nog wel idiote mogelijkheden: ik word als Churchill of als Roosevelt of als Hitler. Dat zijn de modellen waarmee hij speelt. Die kant moet het uit. En dat is natuurlijk idioot. Natuurlijk dat hij dan denkt: “Hoe houden ze het vol, elke dag hetzelfde.” Terwijl hijzelf natuurlijk ook een kunstenaar is, maar dat weet hij helemaal niet. Hij is zichzelf voortdurend aan het scheppen. Zijn eigen kunstwerk is hijzelf. Dan is hij na alle creatieve vondsten aan het eind van de avond hartstikke moe, uitgeput, moet hij snel naar bed. Zoals elke kunstenaar als hij iets gemaakt heeft. Neem die jazzkelder bijvoorbeeld. Hij heeft daar strapatsen gemaakt en heel bijzondere dingen gedaan in zijn eigen ogen, maar op een bepaald moment is het ineens op, want hij kan, net als een kunstenaar, zichzelf niet herhalen. Een vriendje zegt dan: ‘Daar zitten ook van die mensen, die moet je ook eens laten opstaan’. Maar dat heeft hij al gedaan, en dat kan niet meer opnieuw. Die depressies van hem zijn een soort van op adem komen. Hij glijdt weg in een halve schemertoestand, een apathische bewustzijnsverlaging.’

Met wie Ewout ook dweept is Sartre. En hoewel hij enkel flarden van zijn werk heeft gelezen, pakt hij daarmee uit tegenover anderen . 

‘Hij kan Sartre natuurlijk gebruiken om er mee te schaken tegen anderen. Hij kan ze overbluffen met Sartre. Dit is ook een vorm van kunst. Hij haalt Sartre aan en iedereen zit sprakeloos naar hem te kijken. Goh, dat-ie dat allemaal weet. Dat is de enige kennis die hij heeft, want verder weet hij helemaal niks.’

Daarmee is het boek een mooi voorbeeld van het existentialistische principe ‘L’enfer, c’est les autres’ ofwel, Eerst besta je, daarna word je pas iemand.

‘Ik ben Sartre pas grondig gaan lezen rond mijn dertigste. In mijn essaybundel Aangeraakt door Goden (2003) heet het eerste deel ‘Sartre als verlosser’. Sartre was voor mij een verlossing. Alle zaken die hij beschrijft, zag en voelde ik ook. Maar die herkende ik niet bij anderen. Die waren allemaal argeloos en naiëf zichzelf, vrolijke jongetjes en kindertjes, ik niet! Ik zat voortdurend te tobben, allemaal vreemde dingen te denken, dat ik gek was of  ernstig gestoord. Hij sprak dat tegen. Sartre was een verlossing voor mij: ik ben niet gek, ik ben geen melaatse, ik ben niet iemand die niet van andere mensen houdt, die allemaal rare en warrige gevoelens heeft. Ik ben zoals Sartre beschrijft hoe mensen zijn, wat een opluchting was. Daarna kwamen Nietzsche en Freud, Jung, Adler. De hele psychologie. Sartre was nieuw, modieus en schokkend. Ewout is in zijn tijd gewoon iedereen voor. Hij is een van de weinigen aan de spits van het nieuwe. Ewout is niet alleen beïnvloed door hem, hij herkent zichzelf ook in Sartre.’

Is De hoogstapelaar autobiografisch?

De hoogstapelaar is wel het meest autobiografisch. Het blijft natuurlijk een roman. Er staan heel veel zaken in die helemaal niet autobiografisch zijn, maar die de dwang van het verhaal zijn. Het type is wel autobiografisch: zo’n verwende zwelbast was ik ook op die leeftijd. Later leert het leven je wel andere dingen, maar op een bepaalde leeftijd leek ik er toch wel sterk op.’

Hoe gaat het verder met Ewout Meyster? Het werd aangekondigd als een tetralogie, ik neem aan dat er een vierde deel komt?

‘Ik ben zeer druk in de weer met het vierde boek. Daar was ik eigenlijk al eerder mee bezig. Van dit derde boek heb ik heel lang gedacht, dat schrijf ik niet, dat sla ik gewoon over. Maar uiteindelijk heb ik het dan toch geschreven tot voldoening van mezelf. Maar het was eerst niet mijn plan. Dat vierde deel was ik al begonnen ergens rond 2010, maar zoals gezegd, dat lukte toen niet. Tot tweemaal toe. Maar dezelfde insteek die ik toen had, heb ik nu wel opnieuw hernomen.’

Heeft u een bepaald schrijfpatroon of -ritueel? 

‘Ik schrijf in de ochtend. Vroeger niet. Toen schreef ik aan het eind van de dag. Was ik me een hele dag aan het voorbereiden en schreef aan het eind van de dag, als een soort ontlading mijn bladzijden. Sinds ik in 2013 weer begon met romanschrijven, begin ik meteen als ik op ben. Dan ben ik het meest vitaal. Dan zit ik eerst een uurtje te staren, in de materie te kruipen en daarna schrijf ik één à twee, soms drie bladzijden. Daar doe ik  gemiddeld vier uur over, het varieert een beetje. Op die manier, door in de ochtend te schrijven, is mijn dag gered en heb ik daarna vrije tijd.’

Staat het hele boek al op voorhand vast, werkt u met een plan?

‘Van het verhaal zelf staan alleen de grote lijnen vast, verder  niets. Het ontwikkelt zich geleidelijk aan. Na een episode van De hoogstapelaar bijvoorbeeld  moest ik mezelf gaan corrigeren, omdat ik niet meer wist hoe het verder moest. Al corrigerend schoten mij weer dingen te binnen en had ik me dan weer verdiept in de materie, dan wist ik weer hoe ik verder moest. Mijn meeste romans zijn een verhaal dat doorloopt, met een begin en een eind. De hoogstapelaar is natuurlijk een episodeboek, wat Buwalda vergeleek met De avonden van Reve. Stukje na stukje, zonder een echt verhaal. De enige constante is de aanwezigheid van Ewout Meyser.’

Het hele boek is een monologue interieur in het hoofd van Ewout Meyster. Is die stijl doelbewust gekozen?

‘Nee, of ja, misschien toch wel. Ik kan er op deze manier ironie en het bizarre in kwijt, maar dat is zo gegroeid. De verwerking van het materiaal, dat wat ik voor ogen heb, is deze stijl, een beetje hyperbolisch met aanstellerij, met versieringen die zowel ironisch zijn als evocatief. En wat natuurlijk nodig is: aanwezigheid scheppen. Wat Mulisch bijvoorbeeld zei: “Naast de ster kijken, dan zie je de ster het scherpst.” Wat ik doe is het raadselachtige, het onzichtbare een beetje omcirkelen, dan ernaast kijken  om iets zichtbaar te maken.’

In het begin is Ewout aanstellerig en absoluut geen leuk personage. Naarmate het verhaal vordert, word je hem, krijg je medelijden met hem. Dat is een verdienste van de stijl.

Dat is  ook de bedoeling. Dat je in zijn werkelijkheid kruipt, zijn blik op de dingen, op het bestaan. Zo leef je, zo moet je leven. Met alle hindernissen, alle problemen, maar ook alle mogelijkheden. Hoe leef je met jezelf en met de wereld. Je gaat mee met zijn blik op het wezenlijke, ook al is het een zeer subjectieve blik van dat ventje.’

Is Ewout een zielig figuur of gewoon een puber die opgroeit?

‘Hij is een normale puber die amoreel, meedogenloos kijkt naar de dingen, uitprobeert, en zonder vooroordelen is. Hij heeft een kille blik op de dingen, maar wel met af en toe een verzachtend moment als hij muziek draait. Het paradijs zal komen, maar eerst moet hij ontzettend zijn best doen.’ 

Hoe zou je willen dat er op je schrijverschap wordt teruggekeken?

‘Ik ben in zekere zin  een schrijver die niet in de grote lijn past. Ik schrijf iets dat afwijkt en in veel opzichten dieper gaat dan wat normaliter geschreven wordt. Mijn werk is intens, het roept veel op. Ik probeer de diepte naar de oppervlakte te brengen. Vandaar dat mijn stijl ook breed uitwaaiert: bizar, spottend, beschrijvend, nadenkend, vrij diepe lagen onmiddellijk beleefbaar makend. Ik hoop dat er over mijn schrijverschap gezegd zal worden: hij was de meest kwaliteitsrijke Nederlandstalige schrijver van de afgelopen decennia. Het is wel een steen in een vijver gooien, maar wat Van het Reve al zei: de dingen altijd voor je houden is ook niet goed, dus nou ja.’

 


De hoogstapelaar werd uitgegeven bij uitgeverij Koppernik, net als zijn andere titels.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Recent

Literair Nederland - 10 jaar geleden

10 juni 2013

Sprookjesachtige bundel tragische lotgevallen
Recensie door Adri Altink

Recensie door Adri Altink 

De wonderlijkste geschiedenis in de debuutbundel van Kerim Göçmen is het titelverhaal. De verteller daarin noemt zichzelf ‘bij gebrek aan een betere benaming een kwelgeest’. Hij is dat geworden na een ‘fatale gebeurtenis’ die hem als baby trof.

Dit delen: