Jaarlijks herdenken we op 4 mei de doden die hun leven verloren tijdens de Tweede Wereldoorlog met twee minuten stilte. Elk jaar kijk ik naar de televisiebeelden op de Dam met een brok in mijn keel. Ik zie stokoude overlevenden naar voren komen, ondersteund door klein- en achterkleinkinderen, om een krans bij het vrijheidsmonument te leggen. Elk jaar zijn het er minder. Ik zie in hun ogen dat de oorlog nog niet vergeten is, dat ze nog altijd leven met de pijn van het verlies van vrienden en familie, de pijn van angst en honger. Ik zie degenen die de concentratiekampen overleefden waarvan we de namen nooit mogen vergeten: Auschwitz, Theresienstad, Mauthausen, Birkenau. Terwijl ze voor het monument staan, beleven ze opnieuw de tijd die ze doorgebracht hebben in die helse plaatsen. Ze denken aan degenen die nooit terugkwamen, maar die hen toch nooit verlaten hebben.
Na de herdenkingsbeelden worden er ’s avonds laat altijd films en documentaires vertoond die met de oorlog te maken hebben. Toen ik vorig jaar langs de zenders aan het zappen was, kwam er een programma voorbij over de beleving van de Tweede Wereldoorlog in Duitsland. Ik zag hoe Nazi’s hun wetten oplegden aan het volk. Er werd een zwart-witfoto getoond waarop Duitse kinderen stonden die op school de Hitlergroet moesten oefenen met uitgestrekte rechterarm, ook al wisten ze niet waarom. De foto riep dezelfde beklemmende sfeer op als de film Das weisse Band van Michael Haneke uit 2009, ook al speelt de film zich af vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in plaats van de Tweede. Maar veel leek er niet veranderd, hooguit waren de rokken van de meisjes wat korter. De foto deed me ook denken aan een gedicht van Jan Eijkelboom, omdat deze kinderen misschien wel nooit de ultieme vraag gesteld zullen hebben, maar wel de dood gauw genoeg ontdekt hebben:
Voor wat hoort wat
Een kind vraagt nooit
waarom, waartoe het toch
op aarde werd geworpen.
Daarom en niet omdat
het hulpeloos zou zijn
verzorgen wij het trouw,
vereren het als god.
Tot het de dood ontdekt
en een der onzen wordt.
Toen ik beter naar de foto keek, zag ik dat een klein meisje in de schoolbank als enige haar linkerarm uitstak. Ze leek verlegen en bang. Ik zag aan haar gezicht dat ze, op hetzelfde moment waarop ze die vervloekte groet bracht, zich realiseerde dat ze het verkeerd deed. De schaamte en de angst waren haar aan te zien. In mijn omgeving was ik ook de enige linkshandige. Op school werd ik gestraft als ik met links schreef. Ik moet er niet aan denken wat dit onzekere kind voor straf kreeg voor een fout die als veel ernstiger werd beoordeeld dan de mijne. Ik hoop dat haar opvoeders mild zijn geweest, in de wetenschap dat de dagen van haar jeugd die nog moesten komen, elke straf die mensen kunnen bedenken te boven ging.
Poeziërecensent Hettie Marzak schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.