Het was niet te doen, het was werkelijk niet te doen, alleen achterblijven in de stad terwijl de anderen waren weggegaan, in de bus gestapt, het vliegtuig, teruggevlogen naar huis, terwijl ik nog een dag moest wachten, overnachtend in een kleine hotelkamer zonder daglicht, zonder liefde, zonder de anderen, met alleen een kleine waterkoker op een plastic voet met twee precies in de gaten van de voet passende plastic theekopjes om me te troosten.

Het was niet te doen, op een trapje zitten in het drukste stukje van de haven, kijkend naar de schommelende boten, de verkopers van spullen op kleden, de skaters, de muziekluisteraars, de wandelmensen, de gezinnen, de stellen, het veel te hard blaffende hondje, de groepen vrienden en de mensen in zakenkleding die bijna thuis waren, met alleen een pen en een paar ansichtkaarten die bedoeld waren om naar de anderen te sturen, maar die nu bij gebrek aan notitieblaadjes werden gepromoveerd, of gedegradeerd, tot dagboekpagina’s, dagboekpagina’s van één euro twintig per stuk, en dat met een stroom van gedachten die met een gewone pen niet bij te houden was, maar gelukkig was er ook nog het zakje van de kaarten, dat had geen geld gekost, het was bij de prijs van de kaarten inbegrepen geweest en het had een voorkant, een achterkant en twee binnenkanten die konden worden beschreven, meer dan genoeg ruimte voor uitingen van eenzaamheid, want dat was het centrale probleem waarover moest worden geschreven, over de afwezigheid van iemand om mee te praten, aan te raken, vast te houden of te slaan, en het enige wat hielp om het gebrek aan deze persoon of personen weg te nemen was om het naar het papier te verplaatsen, desnoods papier op ansichtkaartformaat van één euro twintig per stuk, desnoods papier dat bedoeld was als kaartenzakje, desnoods met het risico dat ik de zon niet zou zien ondergaan boven de haven omdat ik naar beneden aan het kijken was, als het verlangen naar de anderen maar kon worden opgeschreven, zodat het niet zo in mijn hoofd hoefde te blijven hangen, en in mijn armen en mijn benen en het stuk dat ertussen zat, als het maar naar het papier kon verhuizen, of als dat niet kon, als het papier dan straks in ieder geval maar van het verlangen kon getuigen, en van het feit dat het niet te doen was, dat het eigenlijk niet kon, alleen achterblijven in een stad terwijl de anderen al bij hun eigen mensen en hun eigen boeken en hun eigen bedden waren, helemaal alleen met het vooruitzicht op een kleine warme hotelkamer zonder daglicht, een pen, een paar ansichtkaarten in een zakje en een ondergaande zon boven de haven.

 


Gerda Blees debuteerde in 2017 met de verhalenbundel, Aan doodgaan dachten we niet. In april 2018 debuteerde ze met de dichtbundel, Dwaallichten.

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Gerda Blees: