Alles onverwachts

Het moet niet gekker worden, dacht ik, toen ik me weer in de badkamer terugtrok met een boek van Marja Pruis. Er was behoefte aan orde, aan een kaart waarop de dingen zich overzichtelijk voordoen. Want je doet maar wat, overziet de gevolgen niet en zit dan weer in de badkamer met een boek op schoot. De toestand Israël/Palestina escaleerde op de ochtend van de verjaardag van de tweeling kleindochters. En de kat at niet meer, was snotverkouden. Je dacht, dat kan er nog wel bij, een kat met een snotneus. De dag daarop fiets je naar het filmhuis. Helen Mirren speelt Golda Meir in de film Golda. Over haar rol tijdens de Jom Kipoeroorlog in 1973. Het was exact vijftig jaar later dat Israël opnieuw werd aangevallen. Alsof ze het erom deden, een film tevoorschijn halen om alles nog eens te verfijnen. 

Mirren was verdwenen in een pak dat haar het postuur van Meir gaf. Alleen haar mond, tot een streep vertrokken, gaf enig houvast. Met olifantsbenen liep ze zwaarmoedig door de gangen van een ondergronds geheel. Ik zág Golda Meir. Ziek als ze was, onophoudelijk rokend, de ene sigaret met de andere aanstekend. Je dacht, hou daar toch eens mee op. Niemand die er iets van zei. Ze moest een land redden. In de film zei Meir tegen haar militaire staf, ‘Ik kruip niet onder de tafel, maar ik hou jullie niet tegen.’ Ze zei, ‘Toen ik als kind in Oekraïne was, sloegen ze voor de lol Joden dood op straat. Ik ben niet [meer] dat meisje dat zich verstopt in de kelder.’ En dat er altijd gevochten zal worden, vanuit onderdrukking, de hang naar overwinning. 

En dan is er die foto van een oude vrouw in een open truck, meegevoerd door leden van Hamas. Een onvoorstelbaar gewone vrouw. Je ziet in haar je moeder, je grootmoeder, in zekere zin jezelf. Haar hoofd opgeheven (nee, niet fier), haar rechterarm hangt naar beneden, haar andere rustend in de schoot van een roze schort. Er is iets met dat schort. Het zit rommelig. Misschien is het een tafelkleed. Stond ze op het moment dat ze haar oppakten, in de deuropening van haar huis dat kleed uit te kloppen (denk niet aan de gewoonheid van broodkruimels, druivenpitten die eruit gleden). Het kleed in haar handen geklemd toen ze gedwongen werd in de truck plaats te nemen. In haar gezicht zoek je vergeefs naar sporen van paniek, verdriet.

In de badkamer lees ik hoe Pruis aan Louis Tas vraagt waar hij met zijn patiënten naar op zoek is. ‘Naar de dingen die ze misschien nog teveel wegstopten en waarom.’, zei Tas. Dingen stop je weg omdat je je ervoor schaamt. ‘Schaamte is niet alleen een onderkennen van wat er aan de hand is. Het is als vorm van zelfminachting een soort ziekte. (…) tegen beter weten in, identificeert de schamer zich met de minachter, als hij zich afhankelijk voelt van diens oordeel.’ Opnieuw kijk ik naar de foto met de oude vrouw in die truck, zie de schaamte om de ongepastheid van alles, het uitgeleverd zijn, het niet weten. Vooralsnog was alles onverwachts. 

 

 



Inge Meijer is een pseudoniem

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: