In het Franse vakantiehuis waar een deel van mijn volgende roman zich moet gaan afspelen, lees ik de helft van de correspondentie tussen Rudy Kousbroek en Gerard Reve. Van laatstgenoemde zijn de brieven niet in het boek opgenomen, iets met de rechten, onhandig maar helaas. Wat overblijft leest haast als een literaire ingreep: juist omdat Reves vragen en antwoorden ontbreken, is de lezer gedwongen om een en ander zelf in te vullen.
Steeds is duidelijk, hoe intiem en openhartig Kousbroek ook lijkt, dat publicatie van deze brieven altijd al een doel op zich was. Daarom maakten beide schrijvers, we hebben het nu over de periode 1979-1989, steeds een doordruk van elkaars brieven. Alles voor het nalatenschap.
En zodra je schrijft om gelezen te worden, om nog meer gelezen te worden dan alleen door diegene tot wie je je richt, schrijf je anders. Dan speel je een spel. Ook dat is een ingreep. Afstand wordt bewaard. Maar is dichterbij komen niet juist wat we willen, zodra we overgaan tot het lezen van brieven en dagboeken? 

‘Het lukt niet meer, ik zit vast als een muur (of, zoals me nu invalt: dat iemand met zijn hoofd naar beneden tussen twee Amsterdamse huizen in is gevallen – je weet wel, van die huizen in de binnenstad met 20 cm ruimte ertussen – en dan op de hoogte van de eerste etage klem is komen te zitten. ’t Is soms net of ik wat hoor, zegt de bewoonster ’s avonds tegen haar man) en het uiteindelijke resultaat is dat ik helemaal niets meer doe.’ Dit stukje, waarin Kousbroek aan Reve uitlegt waarom hij niet schrijft, laat het dubbele zien: het is blootgeven en bedekt houden tegelijk, je mag dichterbij komen, toe maar, maar je blijft wel achter het glas. Kousbroeks taal, zijn weloverwogen woordkeuze en de zorgvuldige uitwerking van zijn metafoor, is dat glas. 

Tegelijkertijd lees ik in Ik bestaat uit twee letters, het ‘Privédomein’ van A.H.J. Dautzenberg. Nergens in het boek, al ben ik nog niet op de helft van de meer dan zeven honderd pagina’s, heb ik het idee dat het te intiem is wat ik lees, dat ik getuige wil zijn van iets waarin ik geen plaats heb. Met het bedoelde hertekenen van een jeugd en van een broer lijkt de materie behoorlijk persoonlijk en precair, maar ik word er niet door belemmerd – tot ik bij de brieven aan Gerbrand Bakker aankom. Pas hier, in de steekjes en de grapjes in de brieven die Dautzenberg stuurt, komt ongemak aangewaaid. Natuurlijk, ook hier is sprake van ingreep, van spel. Bakkers brieven zijn niet in het Privédomein opgenomen. En toch.
Ben ik te dichtbij gekomen – is het glas door de een weggetrokken zonder dat de ander daar iets over te zeggen had? Waar is de wand die alle partijen beschermt? Dichterbij wil ik, in het lezen, altijd dichterbij – maar het hoeft nooit zo heet te worden dat ik me kan branden. Achter glas zie ik goed genoeg. 

 


Marijn Sikken mijmert over lezen, verhalen en literatuur en schrijft daar columns over. Haar debuutroman, ‘Probeer om te keren’ (2017) verscheen bij Uitgeverij Cossee.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Marijn Sikken: