Terwijl ik me in Londen verbaasde over het geringe aantal boekwinkeltjes dat er nog over is op Charing Cross Road, verscheen hier De daad bij het woord, het rapport waarin de Raad voor Cultuur – het wettelijke adviesorgaan van de regering en het parlement op het terrein van kunst, cultuur en media – de letteren- en bibliotheeksector onder de loep neemt.
Voor de Raad voor Cultuur is het belang van geletterdheid de leidraad, maar de Raad ziet in zijn aanbevelingen de letteren niet louter als een vorm van toegepaste kunst. Naast de maatschappelijke waarde stelt hij de artistieke én economische waarde van de sector aan de orde.
‘Zorg dat iedere Nederlander onbelemmerd toegang heeft tot de culturele producten van de letterensector’ is de derde van de vier ‘overkoepelende aanbevelingen’ die de Raad doet. Om dat te bereiken is een fijnmazig netwerk van boekhandels en bibliotheken noodzakelijk. De Raad stelt zich daarbij het volgende voor: ‘De “aanrijtijd” tot boekhandels en bibliotheken zou nergens in Nederland groter mogen zijn dan de aanrijtijd tot een bakker of supermarkt. Kennis, informatie en de schone letteren vormen net zo goed een eerste levensbehoefte: voedsel voor de geest.’
Een Raad voor Cultuur heeft makkelijk praten. Hij hoeft alleen maar te inventariseren, te analyseren en te adviseren. Knelpunten oplossen laat hij aan anderen over, al heeft hij wel ideeën over de richting waarin die gezocht moet worden. In het geval van de spreiding van boekhandels krijgen gemeenten een duidelijke opdracht: ‘Onderzoek in overleg met retail-brancheorganisaties hoe winkels met een cultureel profiel zich gemakkelijker zouden kunnen vestigen binnen stedelijke winkelgebieden.’
De opdracht van de Raad voor Cultuur aan gemeenten veronderstelt dat het gemeenten iets kan schelen welke winkels zich waar vestigen. Dat zij het belang van een pluriform aanbod inzien en er wat voor over hebben om ‘winkels met een cultureel profiel’ in de gelegenheid te stellen zich op prominente – dus dure – plekken te vestigen. Dat zij vervolgens bereid zijn hun bestuurlijke invloed aan te wenden om een ondernemingsklimaat te scheppen waarin ook het culturele midden- en kleinbedrijf dat niet in staat is om marktconforme huurprijzen te betalen gedijt.
Dat Charing Cross Road niet langer dé boekenstraat van Londen is, heeft met het gebrek aan een gemeentelijk winkellocatiebeleid te maken. De meeste winkels waren gevestigd op de begane grond van panden die eigendom waren van een woningbouwvereniging. Boekverkopers betaalden een huur ver onder de marktwaarde van de op een A-locatie gelegen panden.
Toen de eigenaar van de panden de huurprijs fors wilde verhogen, kwamen de boekverkopers in verzet. Ze beriepen zich op hun toegevoegde waarde voor de buurt. Ze vonden weliswaar gehoor bij hun achterban, maar trokken toch aan het kortste eind.
Het verhogen van de huur was het begin van het einde van wat ‘Charing Cross Road’ zo lang geweest was: een mekka voor boek(ver)kopers. De recessie deed de rest.
Liliane Waanders komt wel eens ergens, ontmoet wel eens iemand en leest wel eens wat. Als dat met literatuur te maken heeft, schrijft ze er columns over.