‘Be patient,’ las mijn man ergens. Hij vond het zo’n goede uitspraak dat hij hem graag met me wilde delen – en dat doet hij nog steeds, te pas en te onpas. Ondertussen lig ik volkomen onverwachts vier dagen in een ziekenhuisbed een beetje patiënt te wezen. Van het een op het andere moment volgt er een operatie, de dubbelzinnigheid van die twee enkele woorden gaat ondanks de overvloed aan opiaten niet aan me voorbij.
Patiënt zijn is iets wat je moet leren. Daarom lees ik niet alleen veel – Pijn van Sytze van der Zee, Mijn heldere afgrond van Christian Wiman – maar mocht ik ook maandenlang, als onderdeel van het bijzondere project ‘Grillig en toch Betrouwbaar’, heel veel luisteren. Tijdens focusgroepen met jonge chronisch gehandicapten onderzochten we gezamenlijk waar de uitdagingen liggen op dit gebied. Hoe blijf je trouw aan jezelf en je beperkingen, maar zorg je er ook voor dat je een betrouwbare vriend(in)/klasgenoot/collega of teamspeler bent voor je omgeving? Waar zitten de gaten, hoe vullen we die op?
Voor de schrijvende mens is luisteren een groot goed. En nu, mijn taak binnen het project zit erop, word ik zelf met vragen geconfronteerd. Ben ik vandaag, op dit moment en op deze bank met deze deken en de Italiaanse adoptiekat spinnend in haar mandje naast me, Marijn de schrijvende mens of Marijn de patiënt? Hoe verschillen die twee – en werkt dat? Wat patiënt-zijn betreft, vrees ik, blijf ik een eeuwige eindexamenkandidaat. Ik neem nog een pil en probeer wat te lezen. Al snel val ik in slaap.
Moeheid is een mantel die ik, net als fysieke pijn, altijd draag: de ene dag is hij wat zwaarder dan de ander, hij valt niet iedereen op, maar hem afleggen is geen optie. Nu zit hij erg strak om mijn hals geknoopt, zo strak zelfs dat ik op zoek moet naar ademruimte, ik moet lucht happen. En zoals altijd vind ik zuurstof in woorden.
‘Om pijn
te schrijven
heb je
weinig woorden nodig,’ schreef Jan Arends. Ik kreeg die woorden op een kaart en denk er steeds over na. Als er iets is waar ik veel woorden voor nodig heb is het wel voor pijn, zoals ik veel woorden nodig heb om aan te geven dat ik me nu alleen maar kan opkrullen – net als dat diertje naast me – en in mijn mandje moet wachten tot het voorbij is.
In ‘Hoe diep’ vraagt Ted van Lieshout zich af:
‘Stel dat ik door een ongeval
mijn lichaam niet meer voelen zal,
aai jij dat lichaam dan nog wel?
Of stopt de liefde bliksemsnel?’
Mijn man brengt een kopje thee, kriebelt in mijn nek, is zo lief dat het bijna te veel is – en dus precies genoeg. ‘Be patient,’ zegt hij weer. Vooruit dan maar. Ik zorg het beste voor mezelf als ik de zorg uit handen geef. Of, zoals M. – nog geen twintig en deelneemster aan een focusgroep – zegt: ‘Gotta love the lichamen.’ Zet dat maar op mijn tegeltje.