Gedichtendag 2006 ligt al weer een paar dagen achter ons, zelfs in Amsterdam waar de theaters rond het Leidseplein er onder de noemer ‘Weerwoord-festival’ maar meteen een Gedichtenweek van gemaakt hadden: dichters kunnen weer aan het schrijven, organisatoren richten zich op een volgend festival of evenement, bezoekers zoeken elders hun plezier. En de lezer? De lezer heeft er tien mooie gedichten bij, bij elkaar gebracht in de Gedichtendagbundel van 2006: De wereld bij avond.
In mei 2005 werd Menno Wigman gevraagd als zevende in het voorname rijtje Gedichtendagbundeldichters, na Toon Tellegen, Judith Herzberg, Hugo Claus, Eva Gerlach, Rutger Kopland en Gerrit Kouwenaar. ‘De bundel moet tien gedichten bevatten, wat betekent dat ik in nog geen acht maanden tien “volwaardige” gedichten moet zien te schrijven. Ik kan me voorstellen dat een dichter die elke week een nieuw gedicht tevoorschijn tovert de hemel te rijk zou zij, mij is het een kruisdraging,’ verzucht Wigman in oktober in een verslag van zijn verblijf als writer-in-residence in de psychiatrische kliniek van Den Dolder. Drie van de acht maanden verbleef hij daar, en het meeste werk aan de bundel werd er gedaan. Van drie van de tien gedichten is duidelijk dat ze zonder ‘Den Dolder’ niet ontstaan zouden zijn. In tegenstelling tot de andere zeven gedichten, zijn deze drie opgetrokken uit terzinen, maar onderling verschillen ze verder sterk: ‘Zwembad Den Dolder’, aan de oppervlakte te lezen als een mooie, kortere en hoopvollere variatie op ‘De idioot in het bad’ van Vasalis, het gedicht ‘Stramien’ dat aftrapt met de regel ‘De waanzin zelf gaat goed gekleed’ en ons een in zijn bondigheid treffende karakterisering geeft van de waanzin: ‘Verkeerd bedraad’, en meest opvallend ‘Godverdedomme’, een in vijf keer drie regels verdeelde scheldbrief van een verontwaardigde patiënt aan de ‘Blinde, dove, rodmoordenaar & rover’ die hem het etiket ‘crisofeen & manisch’ opgeplakt heeft.
Voor zover mij bekend is ‘Godverdedomme’ de eerste readymade* in het oeuvre van Wigman, en zo bevat de bundel meer plekken waar iets lijkt te gebeuren dat ik in eerder werk van de dichter niet zag. De laatste twee regels van het openingsgedicht ‘Tweeduizendzoveel’ bijvoorbeeld, na veertien regels die Wigmansgewijs solide gedacht en als een klok geconstrueerd zijn: ‘Te zeggen dat we niks geleerd… (volgt een citaat / verluchtigd met een woord als god, ras, haat)’. Of de surrealistische wending die het gedicht ‘Vuilstort’ na de eerste twee strofes neemt:
VUILSTORT
Een terp van dode dingen tergt de lucht.
Niets is zichzelf. Veel jichtig huisraad. Vocht,
zwart vocht dat uit een koelkast welt. Voorgoed
kapot, versjacherd, mensenhanden moe
tijgt me een stad van afval tegemoet.
En ik kijk en ik kijk. En als ik loop
verlies ik haar, voel een baard, mijn jas
verrafelt waar ik sta en alle wolken
jagen Greenwich achterna.
Dan gaat het snel: er drijft een dorpskerk door
het water, wier en vis bevolkt de Dam,
nat, grijs, week, dacht je randstad, zag je zee.
Om wat ik van de tijd, van Holland weet
schrijf ik voor wie dit onder water leest.
Toch weet ik niet of het niet licht overdreven is wat op de achterkant van het bundeltje te lezen staat, dat Wigman ‘een nieuwe weg in zijn poëzie’ inslaat. En om eerlijk te zijn: ik weet ook niet of ik wel zou willen dat deze dichter een compleet nieuwe weg inslaat, omdat ik eigenlijk nogal hou van de weg die hij vooralsnog betreedt: sinds ’s Zomers stinken alle steden, zijn debuutbundel uit 1997, ontwikkelt Wigman zich als dichter rustig voort, voegt hier iets toe, laat daar iets los, leert bij, leert af, maar blijft ondertussen te herkennen als de zeer vormbewuste vakman die hij is, die zijn schrijven stoelt op lezen, denken, kijken. Eerder dan een ommezwaai toont De wereld bij avond ons volgens mij gewoon een dichter die niet stagneert, die zich natuurlijk blijft ontwikkelen, maar zonder bruusk te hoeven breken met wat hij eerder deed. Hierboven nog niet genoemde gedichten als ‘Strafwerk’, ‘Aan een man in de supermarkt’ en ‘Glazenwasser ziet schilderen’ zouden dan ook noch aan het einde van zijn vorige bundel, noch in de volgende misstaan. (In Trouw werd vorige week terecht geconstateerd: ‘De wereld bij avond mag dan (deels) over waanzin gaan, zijn verzen staan weer strak in het gelid,’ waaraan Wigman bevestigend toevoegde: ‘Het zijn geen opgebroken straten. De syntaxis is niet door de gekte aangetast.’)
Zelfs als de afgelopen acht maanden werkelijk een ‘kruisdraging’ voor de dichter geweest zijn, dan heeft dat de lezer tenminste weer een klein bundeltje met prachtpoëzie opgeleverd. Voor slechts anderhalve euro een mooi voorschot op de volgende reguliere Wigmanbundel.
Menno Wigman, De wereld bij avond
Uitgeverij Prometheus & Poetry International, 2006
ISBN 90 446 0826 6
16 pagina's, € 1,50
Gesprek & bespreking door Iris Pronk in Trouw, 26-01-06:
*): Naschrift: na Wigmans derde bundel Dit is mijn dag (Prometheus 2004) nog eens gelezen te hebben, moet ik bekennen in het bovenstaande voorbij gezien te hebben aan de readymade 'Erratum' op pp.21-22 aldaar, letterlijk terug te vinden in tijdschrift De Revisor, nr.5, 1977, TM februari 2006.