En gingen uit sterven

En gingen uit Sterven Hans Groenewegen

Het openingsgedicht van de bundel En gingen uit sterven van Hans Groenewegen helpt de lezer op verschillende wijzen zijn weg in de bundel te vinden. Het gedicht heet ‘ alba voor oswald’ en opent met een motto:

Ain tunkle varb in occident
mich senlichen erschrecket,
seit ich ir darb und lig ellent
des nachtes ungedecket.

De dichter is de Tiroler dichter Oswald von Wolkenstein, (1376-1445) een naam die met name in de muziekgeschiedenis bekend is. Von Wolkenstein legde een collectie liederen aan die nu gelden als representatief voor de 14e en 15e eeuw, maar waarbij niet altijd duidelijk is welke composities door hemzelf werden geschreven, en welke van anderen opgetekend. Een probleem dat in de late middeleeuwen niet alszodanig herkend werd, het auteursschap is een uitvinding die pas in de renaissance meer aanzien kreeg. Maar bij een dichter-essayist (en ook poeta doctus)
als Hans Groenewegen (www.hansgroenewegen.nl ) heeft het programma al in het motto een aanvang genomen. Hier wordt nadrukkelijk verzameld. Het gedicht opent als volgt:

hoe, wachter, kon ik weten dat het donker dat aanbrak de dag was?

Dit is mijn roem: uit spraakwatervallen schep ik en dan schenk ik de troebele wijn
der klare tale, ik neem van de namen om de dorst te benoemen. ik ben het vers en
ik ben de roemer op het feest van het leven. laat, lezer, mij uw kille keel verwarmen,
hef me, klink me, hef me, breng naar uw lippen mij, zing me leeg tot op de bodem.

Deze mooie retorische verwelkoming kan de lezer zowel door Oswald als door Groenewegen toegezongen worden. In zijn geprezen essaybundel over poezie Schuimen langs de vloedlijn schenkt Groenewegen de troebele wijn der klare tale uit de spraakwatervallen van de besproken dichters. De letterlijke opvolging van zijn programma komt dan direct: 'ik neem van de namen om de dorst te benoemen'. In zijn aantekeningen schrijft hij dat het derde gedicht: ‘de mens sterft dorstig’ een citaat van Lucebert is, het uitgangspunt is een foto van Lucebert uit 1956. De regel 'hef me, klink me, hef me, breng naar uw lippen mij'. Weerklinkt in het gedicht ‘ elegie voor hans favery’

[…]hij heft wat hij drink
nooit hoger dan de lippen.
[…]

Hans Groenewegen wentelt zich in een zee van allusies, hij citeert, verwijst en verbindt. Soms overvalt de lezer het vermoeide gevoel dat de dichter met een knipoog naar de Vlaamse ontraadselaar Paul Claes wat al te enigmatisch aan het verstrikken is geslagen, maar dat gevoel doet de bundel; toch geen recht. (Evenmin doet overigens zijn eigen aanbeveling recht aan de bundel:

‘De toon is bitterboos en spottend, intiem en uitbundig, treurend en zingend. De gedichten zijn eenvoudig en complex. Hans Groenewegen laat geen middel onbeproefd om het leven te vieren. Want hij mag dan spreken van 'de al gestorven aarde', hij viert met zijn lezers het feest van de taal.’ ) Dit is geen flaptekst, nog las ik het in enige recensie. Ik was nog maar steeds van mening dat dichters weigerden dergelijke dingen over hun eigen bundel te beweren. De bundel spreekt gelukkig andere taal. )

In zeven afdelingen – die misschien een oudtestamentische notie met betrekking tot de schepping zijn, getuige het laatste vers

Schepping

eieren legden zich
ze vonden de maan uit, lagen, braken

en gingen uit sterven

– bezweert de bundel juist dit ‘sterven gaan’. Hoe eenvoudiger de beelden zijn opgebouwd, hoe minder getracht lijkt een poetisch jargon te volgen dat de verschillende dichters die Groenewegen zo voortreffelik besprak tot het hunne mogen rekenen, hoe meer dit ook werkelijk vorm krijgt. In ‘en de zon stond stil en de maan bleef staan totdat het volk zich op zijn vijand had gewroken’ refereert Groenewegen aan een geschiedenis uit het bijbelboek Jozua waar God de dag verlengt om zijn volk de strijd te laten winnen. In het tweede couplet is de wens hetzelfde te kunnen bewerkstelligen van toepassing op een avond,

deze avond, lagen zon op wrakke en op onderhouden daken,
op schaduwen, asfalt, stoppelakkers, zonnebloemen. een venster sproeit
genster op de vijg. onzinnig deze avond het geluid van stromend
zwembadwater, krekels, merels, mussen, brommers, koeien te beschrijven
om een uitstel te bewerken van wat toch komen zal. deze avond
wordt onweerstaanbaar krachtig langs de man met gieter bij de rozen,
de uitgelaten meisjes, langs de lomen hier en elders voortgeduwd.

hoe onverzettelijk wij ook blijven zitten, deze nacht blijft vallen
en de nacht overvalt ons desondanks

Het sterke van dit vers s dat het beeld dat gebruikt, gezocht wordt in het eerste deel een werkelijk levende pendant krijgt in het tweede deel.

De zeven afdelingen hebben een mooie losse onderlinge samenhang, de zee, glas, ademhaling, dood, brengen een onnadrukkelijke ordening aan in de beelden. In de derde afdeling vindt een commedia dell’arte-achtige scène plaats met een clown, een wat verplicht aanvoelend scherzo dat gecompenseerd wordt door het spiegelend deel 5, met het voornoemde mooie gedicht ‘ elegie voor hans favery’ en ‘vlinderlongen’, een stevig deel dat meer plaats biedt voor de kracht van Groenewegen: losjes in een baaierd van discours toch een eigen geluid brengen. Het zijn misschien de gedichten waarin zo direct een dialoog wordt aangegaan die het best standhouden. Standgehouden wordt er ook in het vechtende gedicht ‘adembenemende, beneem mij de adem vandaag nog niet’

laat, hoe licht ze ook waaien mogen, de winden van mijn huid niet wijken

geef me geur en smaak terug, stilzwijgende, vandaag nog,
slaak mijn tong, die in vloek noch zucht aan jou voorbij kan

Een bede om de zintuigen, dat wat het meest aan het leven bindt, te behouden. Sterk is tenslotte ook het gedicht ‘ kleine apologie van het schrift’ , een gedicht waar de reactie van de dichter op een tekstfragment van de Duitstalige chansonier Hans-Eckardt Wenzel ‘alles was noch geschieht, wird schlimmer sein, als was war. (tevens motto van het gedicht.) waarbij de dichter de gedachte op zich in laat werken,

[..]
kijk ik van het onontwarbaar kluwen duister buiten
in het opgeslagen boek, slaat het licht dat me daarin
opgaat door de ruiten en door het stervormig gat

vlaagt kou naar binnen over het hele onvoorbereide lichaam
aan de hand die wat de ogen daarin zien

als citaat noteert: dat het zo gaat is onverdraaglijk.
zo was het, zo is het en zo zal het zijn

Weer een liedjesschrijver als bron, maar literaire voorbeelden, liedjesschrijvers of dichters zijn altijd grilliger dan wat het ‘ handschrift van een blindganger’ wil vastleggen. Hans-Eckardt Wenzel bijvoorbeeld antwoordde, gevraagd naar naar de diepere achtergrond van zijn tranentrekkend citaat: Es gibt ja diesen Witz, wo der Pessimist und der Optimist sich treffen, und der Pessimist sagt: “Schlimmer kann's nicht mehr kommen”, und der Optimist sagt: “Doch, doch, doch!”

mh

en gingen uit sterven Hans Groenewegen, Wereldbibliotheek, 2005.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Recent

25 november 2023

Zoektocht naar jezelf

Literair Nederland - 10 jaar geleden

09 december 2013

Stormdebuut Stormdebuut

‘Was het de wind die haar naam naar hem toe liet lopen? Of gaf het lot haar een zetje? Hij stond onder een eenzame boom naast het bietenveld, in een lange jas gehuld, een grijze hoed op het hoofd, de rug naar haar toegekeerd.

Dit delen: