Flauw of niet, de namen van de hoofdpersonen in de vierde roman van Yves Petry, De achterblijver, laten geen misverstand bestaan over de verhouding tussen vader en zoon. Hoofdpersoon Gram Goetleven lijkt niet erg ontdaan door de dood van zijn vader Zak, die als gevolg van syfilis alleen nog maar in een culinair en seksueel universum lijkt te hebben geleefd.
Gram is een cynische jongeman die niet in de toekomst van de mensheid gelooft. Dat wil zeggen, hij gelooft niet meer in de menselijke intelligentie en de ontwikkeling daarvan. Onder de hoede van het afdelingshoofd dr. Miami van het internationale bedrijf Carnitec werkt Gram mee aan de ontwikkeling van een supercomputer, ironisch Baby genoemd, met het vermogen tot zelfontwikkeling en krachtvermeerdering. De hoogste vorm van intelligentie, waar het menselijk brein niet aan zal kunnen tippen. De mens zal een achterblijver worden. Hoe? Waarom? Waartoe? In de woorden van dr. Miami: Baby is ‘gewoon de ultieme overlevingsmachine, een onomkeerbaar buitenwaarts gerichte intelligentie die van zijn oorsprong alleen dat meeneemt wat hem in staat stelt zich voorgoed van deze oorsprong te verdoen.’ Baby is het antwoord op de niet-biologische roeping van de mens. De wil om een niet-biologisch dier te zijn. Die tweestrijd tussen mensheid en techniek is een bekende oude filosofische discussie, maar wordt door Petry in een fantastisch proza gegoten.
De roman begint met de mededeling dat Gram de openingsspeech van het jaarlijkse colloquium van Carnitec in Texas mag houden. Deze speech over de nieuwe toekomst zal de hele vlucht naar Amerika en daarmee het hele boek lang echter niet geschreven worden. Tijdens alle pogingen daartoe (‘dames en heren’), wordt hij afgeleid door zijn eigen verleden. De herinneringen aan zijn vader en moeder zitten hem dwars. De afleiding wordt verergerd wanneer hij in het vliegtuig niet naast de inspirerende dr. Miami, maar naast de personificatie van de mensheid (en daarmee de tegenstander van dr. Miami en Gram) dr. Valeria Bitschkowa komt te zitten. Zij vervangt dr. Miami; een teken aan de wand van de beginnende aftakeling van Grams utopie. Door de begrafenisbeslommeringen en het feit dat Grams vader zijn eigen computer gemold heeft, heeft Gram geen bericht hierover ontvangen. Later blijkt dat de dr. Miami aan wie Gram zoveel eigenwaarde ontleent, door heel Carnitec uitgekotst wordt vanwege zijn grote praatjes waarmee hij de investeerders in het project wegjaagt, maar dat hij zelf weinig praktische en effectieve inbreng meer levert.
Heen en weer geslingerd tussen verleden en toekomst, tussen waarheid en onwaarheid verliest Gram de grip op zichzelf en belandt in een soort identiteitscrisis. Een status van apathie waarin hij nergens meer toe in staat lijkt, net als een baby. Zijn ideaal, zijn toekomstdroom is aangetast, juist door datgene wat hij als het onvermogen van de mens zag: het zelfbewustzijn, emoties en intermenselijke verbanden. De banden met zijn eigen herkomst. Het is de worsteling van iemand die de mens (en daarmee zichzelf) niet belangrijk wil vinden, maar zich toch niet los van zijn eigen ego kan maken.
Een plek waar men zich los van zijn ego, of in ieder geval los van zijn door normen en waarden gevormde zelfbewuste geest en rol in de maatschappij kan maken is de darkroom Anybody. Identiteit en intimiteit vallen in het schemerduister van iedereen af. Tot een bepaald punt. Het orgasme werkt ontnuchterend en is geen hoogtepunt. Gram is echter steeds weer verrast door dit moment en wil dan alleen nog maar zo vlug mogelijk de frisse lucht in, onder de ‘normale mensen’ zijn. Maar wat is normaal?
Bij Petry wordt de mens gefileerd, zijn onkunde blootgelegd, maar daarmee laat hij ook meteen de complexiteit van de mens zien. Ironie is een rode draad, een soort grondtoon in deze symfonie in mineur. De cynische Gram blijkt zelf ook niet aan zijn eigen verwachtingen te kunnen voldoen. Wat hij niet beredeneren kan wordt uitgelegd als de domheid van een ander. Toch realiseert hij zich op een gegeven moment dat cynisme verleidelijk is ‘omdat je als cynicus in grote lijnen natuurlijk altijd gelijk hebt.’
De filosofische kwesties over leven, dood, mens, techniek, intelligentie, liefde, sekseverschil en opvoeding die in De achterblijver worden aangehaald kan men onorigineel, flauw of makkelijk vinden, maar voor mij zaten er enkele stof-tot-nadenkertjes tussen. Temeer daar ze in prachtige zinnen waren gegoten. De allergrootste aanbeveling waarmee dit boek eigenlijk zichzelf aanprijst, maar waar ik een schepje bovenop wil doen is het scherpe, originele, rijke, meesterlijke taalgebruik en de fijngeslepen maar treffende stijl van deze Vlaamse auteur. Ik kan het niet helpen weer te denken dat de Vlamingen hun taal beter opdienen waardoor je meer proeft.
Dames en heren, leest dit boek!
Juliette van Wersch
De achterblijver
Yves Petry
De Bezige Bij