"De nacht over zee was windstille en zaliglijk zilverlouter na de gloeiende
gloor van de dag en de grote quadrireem gleed gelijkmatig zacht voort, als
over een meer, onder een wijd firmament van sterren. Rondom de ovale zee
was de ijle einder zuiver getrokken, en op deze wijde wereld waren alleen
de sterren en was het schip."
Aan de vraag van wie deze zinnen zijn hoef je geen tijd te verspillen; de
kans is klein dat u weet uit welk boek ze komen, maar de kans zeer groot
dat u weet wie ze heeft geschreven. De man over wie Hermans zei: die
schrijft niet met inkt, maar met parfum! Louis Couperus.
Dan de geciteerde zinnen: het betreft hier de openingsalinea van Antiek
Toerisme, Couperus’ historische roman uit 1911.
Het blijft merkwaardig dat Couperus het meest bewonderd wordt om zijn
omvangrijke romans. Noodlot, Majesteit, Langs lijnen van geleidelijkheid,
Antiek toerisme, allemaal boeken die het wat bekendheid betreft afleggen
tegen z’n grote romans: De boeken der kleine zielen, De berg van licht, De
stille kracht… En dat terwijl het lezen van Couperus’ boeken wel gebaat is
bij enige bondigheid zo nu en dan. Prachtig hoor die bloemrijke, kalm over
de bladzijden meanderende zinnen, maar z’n dikke romans kunnen ook
verworden tot een soort archaïsche uitputtingsslag.
Waarom Antiek Toerisme gekozen als Boek van de week? Niet omdat het van
z’n korte romans de mooiste is (misschien zou ik dan kiezen voor Langs
lijnen van geleidelijkheid), maar omdat het het eerste boek was dat ik van
hem las. Aangeschaft op 4 oktober 1986. Ik was zeventien en was diep onder
de indruk. Het stuntelig epigonenproza dat ik na lezing van Antiek toerisme
voorbracht ligt hier nog ergens, te ver weggestopt om weg te kunnen gooien.
Goed, na deze persoonlijke, al te persoonlijke, uitweiding maar eens iets
over het verhaal: de rijke Romein Publius Sabinus Lucius heeft een slavin,
Ilia, die tevens z’n geliefde is. Zij verdwijnt en Lucius blijft radeloos
achter. Dat noopt de rijke Romein ertoe een tocht door Egypte te maken die
hem langs waarzegsters, orakels en priesters voert. Overal stelt hij de
vraag: waar is mijn geliefde Ilia? Maar uiteindelijk blijft hij met lege
handen achter. Hoewel: Lucius komt tot inzicht als een nieuw meisje zich
aandient, Kora. Zijn verdriet om het verlies van Ilia verhindert hem
gelukkig te zijn met haar. "Is het geluk niet vroom zich te schikken onder
zijn Noodlot, en is het geheime woord niet dit trotse: wees uw eigen
godheid?" Met andere woorden: grijp je kans met Kora en laat al die
waarzegsters en overig overakelvolk stikken. De meest prozaïsche
interpretatie van Lucius’ nieuwe inzicht in de wereld.
Het verhaal is zo naverteld misschien nogal dun. Dat was ook een groot
bezwaar van de recensenten die het boek destijds, in 1911, bespraken.
Neerlandicus Piet Kralt heeft in Arabesken, het clubblad voor
Couperusbewonderaars, een artikel geschreven over de receptie van Antiek
toerisme. Nou, dat is aardig om te lezen. De intussen grondig vergeten
romancier Israël Querido
besprak het boek in het Algemeen Handelsblad van 28 december 1911 en noemde
Couperus een ‘blufferige woordjuwelier’ en een ‘geboren causeur, die zelfs
voor den allerhoogsten troon zijn kleurig praatje zou gereed hebben.’ En
toen Antiek toerisme eenmaal was vertaald in het Engels oordeelde de
dienstdoende recensent van The Times Literary Supplement dat in het boek
‘not a ghost of a story worth telling’ aan viel te treffen.
Kort samengevat: het boek was uitbundig als een suikertaart, maar smaakte
nergens naar.
Dat zou een wat te makkelijk oordeel zijn. Inderdaad, Couperus put zich
uit in het schilderen van het Egypte ten tijde van het Romeinse keizerrijk,
besteedt veel aandacht aan het decor waartegen het verhaal zich afspeelt,
maar dat betekent nog niet dat het hier een niemendalletje betreft. Het
boek heeft veel meer te bieden dan het genoegen als moderne toerist een
rondvaart door het antieke Egypte te maken (met dank aan de details die
Couperus ontleende aan Strabo’s Geografieën), het boek gaat over de vraag
of wij voor de matigheid of de onmatigheid dienen te kiezen, over de vraag
of we vast moeten houden aan wat we verloren, met het risico dat we alle
nieuwe ervaringen vergiftigen, of dat we ons moeten schikken in ons
noodlot… Noodlot, geen woord dat dichter bij het centrale thema van
Couperus’ werk komt.
Jeroen van Kan