Architectuur kan hard ingrijpen in ons dagelijks leven, en oorlog ook. En ze hebben veel met elkaar te maken. Willem van Zadelhoffs tweede roman, Holle haven, toont dat aan.
In steden die tijdens de oorlog platgebombardeerd zijn, kan je restaureren of een nieuwe stad bouwen. De gaten die door de bommen geslagen zijn, vormen prachtige oefenterreinen voor architecten en stedenbouwkundigen met een visie. ‘Holle haven’, de mooi gekozen titel is afkomstig van een gedicht van Paul van Ostaijen uit diens bundel Bezette stad en kan zowel slaan op het naoorlogse Berlijn (na de Eerste Wereldoorlog dus) als op havenstad Antwerpen, de stad waar Van Zadelhoff woont, misschien ook op havenstad Rotterdam en op symbolisch niveau op alle door oorlog geteisterde steden, dus ook Arnhem en Dresden.
Twee jongetjes, allebei twaalf jaar, slaan aan het eind van de oorlog op de vlucht. De een ontvlucht Dresden wegens de nakende bombardementen en de ander vlucht voor de aankomende slag om Arnhem de stad. Na de oorlog storten beide jongens zich op de architectuur, en in 1999 ontmoeten ze elkaar. De gepensioneerde Duitse kunsthistoricus Bernhard Mörtenböck komt een lezing houden op de opening van de overzichtstentoonstelling ter ere van architect Viktor Vonk. Tijdens zijn lezing krijgt Vonk een beroerte en sterft vrij snel daarna in het ziekenhuis.
Uit de correspondentie die de beide heren voeren, blijkt dat Mörtenböck aanvankelijk geen zin had om op de lezing te komen, maar als hij leert dat Vonk tijdens de evacuatie van Arnhem een beschieting meegemaakt heeft, wil hij wel komen. Hij wil weten of Vonk tijdens die beschieting door zijn broer Rudi is gered.
Tegelijk speelt een andere verhaallijn: die van het uitgebluste en ongelukkige huwelijk van Vonk met Ada Swert, dochter van een collaborateur of NSB’er. Vonk houdt er een bijvrouw op na (zoals bekend hebben alle architecten één of meer maîtresses), bij wie hij dochter heeft verwekt. Ada is de afgestompte Mevrouw Vonk, een Rotarytype dat veel aan liefdadigheid doet en lijdt aan haar oorlogsherinneringen, toen een jeugdvakantie van zes weken uitliep tot een vol jaar en ze na terugkeer halsoverkop met haar ouders moest vluchten om in de buurt van Arnhem opnieuw te beginnen.
Op de dag dat haar man zijn tentoonstelling krijgt, besluit ze te vertrekken naar Wenen, waar haar dochter woont. In de trein wordt ze verleid door een toneelregisseur, en op het moment dat haar man sterft, heeft zij seks op het treintoilet. Als het bericht van zijn dood Ada bereikt, lijkt het haar niets te deren.
De personages in deze roman lijden allemaal aan zo’n bevroren emotioneel leven. Ook Mörtenböck kan pas elf jaar na de dood van zijn broer huilen. Alsof de oorlog menselijke emoties afkapt, verbiedt. Dat maakt het boek heel zakelijk, zelfs vreemd. Van Zadelhoffs stijl past daar prima bij, alsof de modernistische utopie van steden en afzonderlijke gebouwen paradijzen dienen te zijn van lucht en licht, in taal gevat is.
De lezer krijgt genoeg lucht en het boek is uit voordat je er goed en wel in begonnen bent. Om de metafoor nog een stukje door te trekken: zoals je ook de gebouwen van Mies van der Rohe of Le Corbusier niet al te lang hoeft te bekijken om te weten hoe ze er uitzien en wat ermee bedoeld is, zo heeft ook dit boek niet veel inspanning en concentratie nodig. Het is kundig en prettig geschreven, het verhaal pakt je gedurende de lezing en daarna leg je het boek tevreden terzijde. ‘Mooi boek gelezen, maar waar was ik werkelijk mee bezig?’
Ik denk dat Van Zadelhoff met deze materie een veel uitgebreider boek had kunnen schrijven, met meer aandacht voor de historische gegevens van de laatste maanden van de oorlog en van de ontwikkeling in de architectuur, en dat het boek dan nog wat beter uit de verf zou zijn gekomen.
Willem van Zadelhoff, Holle haven, Meulenhoff / Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2006 € 17,95 (gebonden)
Recensie van Van Zadelhoffs debuut, Een stoel.
Patrick Bassant, Literair Vlaanderen