Hoe je gestold bent, hoe je in elkaar zit
In het voorjaar van 2005 reisde de Surinaamse dichter/schrijver Ronald Julen (1947) naar Nederland om deel te nemen aan het Winternachtenfestival. Een bekende Nederlandse auteur sprak hem daar aan en zei: ‘Wie ben jij, ik ken jou niet, ik lees nergens iets over je!’ Waarop Julen antwoordde dat hij niet aan de weg timmert en het niet belangrijk vindt of men hem kent of niet. De collega wiens naam hij niet prijs wenst te geven was verbouwereerd over zo’n bescheiden houding. Het typeert Ronald Julen die zijn dichtbundels in eigen beheer uitgeeft en voor wie schrijven vele malen belangrijker is dan gelezen worden. In het dagelijks leven is Ronald Julen Directeur bij het Ministerie van Defensie in Suriname.
Bijna een godheid
De poëzie van Julen raakt de kern van zijn niet te realiseren dromen en idealen. Alle gedichten, in het Nederlands, Sranan en het Engels, zijn geschreven rond één thema: de onbereikbare geliefde. ‘Veelal voer ik een geliefde ten tonele: Ed, spreek uit als ‘Eed’, zoals in Edith. Op de mulo-school correspondeerde ik met een meisje uit Oost-Duitsland, Edith, ongeveer een half jaar, daarna verdween ze uit mijn leven. Hoe zij dingen schreef… Het was een heel wijsgerige manier van schrijven. Ik ging Ed optrekken tot ze bijna een godheid was; een betere ik van haar maken. Pas met die Ed-figuur kan ik het beste van mij bereiken; zij maakt mij tot een geïntegreerde persoonlijkheid.’
Levensadem
De dichter: ‘De ontmoetingen, versmeltingen, met de geliefde vinden altijd plaats in een grensgebied, of daarbuiten. Daar waar de bergen zijn, daar is ook Ed. Daar staat het droombed, waarin geweldige seks bedreven wordt waarbij het regelmatig voorkomt dat de ik-figuur of Ed sterft, waarbij de dood echter ook telkens iets nieuws achterlaat… Ze ontglipt me steeds, of er zijn geen getuigen. Dan weer wil ze me in de steek laten. Buiten de grens kan ik zonder Ed niet ademen. Dan zuig ik haar levensadem in, en ben ik eufoor.’ Literatuurwetenschapper Michiel van Kempen ziet Ed nu eens als levensbrengster, dan weer als degene die alle kracht weg zuigt. Bewust heeft de dichter gekozen voor een afwijking van de normale vorm: hij gebruikt geen hoofdletters, geen interpunctie, en breekt soms woorden (en regels) op een geheel eigen wijze af.
Botsingen
Wanneer Julen schrijft raakt hij letterlijk begeesterd. ‘Het is vergelijkbaar met een winti (een geest, mv) die in je vaart, en waar je niet altijd controle over hebt.’ De jij-vorm is een vorm die de dichter steeds gebruikt in gesprek, net alsof hij zich daardoor toch niet helemaal blootgeeft. Het veelvuldig jij-gebruik bouwt een zekere afstand in. Toch vindt hij het zeer belangrijk te weten wie hij is. ‘Ik probeer een identiteit vast te stellen. Dat is een heel bewuste keus geweest na mijn eerste bundel. Vanaf het begin is dat een vast thema in mijn werk: de vervolmaking van de identiteit: weten wie je bent, het beste doen wat je kan. De bedoeling is om een weg te vinden, om wat in mij leeft er uit te laten. Het is veel meer dan alleen schrijven. Het is hoe je gestold bent, hoe je in elkaar zit’, verduidelijkt Julen.
Iets raars
Al op de mulo-school begon de dichter in Julen te ontwaken. ‘Ik voelde: er zit iets raars in me. Het was een totaal nieuwe wereld voor me. Ik ben van het platteland, Nickerie, kom uit een groot, arm gezin. Over de dammen liepen we naar school, daar waste je je voeten en deed je je schoenen aan. Er was geen electriciteit, tractoren kan ik me niet herinneren. Het waren de dagen van ossen en kapmessen. Inzaaien gebeurde met de hand. Toen ik tien was overleed mijn moeder. Het gezin viel uit elkaar. Ik kwam terecht bij een familie in de stad. Daar werd gelezen, véél gelezen. En zo begon het: door het lezen begon ik te schrijven.’ Gedurende de Kweekschool-periode begon de jonge Julen te schrijven als An, in de schoolkrant. ‘Je durfde niet als jezelf, zeker niet als jongen! Onderling stonden we dan te praten: “Wie is dat meisje, ze kan goed schrijven hoor! Ik wil haar best wel leren kennen!’ Ook ik deed mee, durfde niet voor mijn geheim uit te komen.’ In 1980 begon hij te schrijven onder zijn eigen naam. Zijn debuutbundel ontmoeting in het duister verscheen in eigen beheer, evenals de latere uitgaves. Ook is er werk van hem opgenomen in enkele verzamelwerken.
Weggecijferd
Zijn korte verhalen gaan meestal over marginale personages. Mensen die een eigen persoonlijkheid hebben, maar waar aan voorbij gegaan wordt. Wanneer ik vraag naar zijn voorliefde voor dergelijke figuren, antwoordt hij: ‘Vooral in de korte verhalen zal je veel herkennen van mijn eigen leven. Er zijn veel situaties geweest, vroeger, waarbij ik ben weggecijferd. Ook in het hier en nu zie ik vaak hooggeplaatsten voorbij gaan aan de kleine man. Ik probeer ook te kijken naar de kleine mensen, met hun kleine behoeften. Niet over hun heenkijken, maar juist hun bijzonderheden zoeken.’
Voor Ronald Julen staat schrijven gelijk aan zelfbevrijding. ‘Er is iets wat jou er toe beweegt, fu bar’ en puru (om het uit te schreeuwen, mv), en dan, als je dat doet, dan voel je je prettig. Als je eet, en je hebt maar een heel klein stukje vlees, dan bewaar je dat tot het allerlaatst. Je neemt het in je mond, je zuigt eraan, en pas bij de laatste hap slik je het door. Zo is het ook met schrijven. Dit is hét, dit is ultimo, ik móet dat gewoon doen. Ik hoef niet te volleyballen.’ Julens gezicht kijkt bijna vies bij de gedachte. En licht daarna weer op als hij besluit: ‘Nee, als ik maar kan schrijven…’
Gedicht uit als de tijd stilstaat
ik droomde
vannacht
van je
ed
in een land
zonder grenzen
een droom
die begon
met een wilde
omhelzing
in een tijd
loos uur
ik droomde
van je
godin
je kwam
als een
wervel
wind
en blies mij
leven in
je sprong
zomaar
van over de
grens
in dit land
zonder begin
zonder einde
ik droomde
van je
vannacht
ed
Gedichten van Ronald Julen zijn verschenen in verschillende bloemlezingen, waaronder de Spiegel van de Surinaamse poëzie (1995) en Mama Sranan (1999). In 2003 publiceerde hij in eigen beheer de dichtbundel Als de tijd stilstaat
Foto: Serge Ligtenberg