Richard Steegmans
Richard Steegmans (Hasselt, 1952) heeft met Ringelorend zelfportret op haar leeuwenhuid onlangs een van de gedichtenbundels geschreven in de tweede, hernomen, Windroosreeks. Drie jaar eerder debuteerde hij al met Uitgeslagen zomers in de kleurenreeks van Perdu.
Uitgeslagen zomers beslaat vijf afdelingen: ‘Liefde ? verdacht’, ‘Echofiel’, ‘Schaduw van de achterman’, ‘Kakelland, katoenveld’ en ‘Zonnelist’. Uit ‘Schaduw van de achterman’:
De lucht is van draden
Van een vogel die zonder weerwerk
door een spervuur van insecten vliegt
wil het toeval dat het de sperwer is.
Van op de grond verkijkt men zich op hete lucht
die zonder de ballast van een zandkorrel opstijgt,
tegen de vogel schertst men over het toeval
waar zijn roofruim aan overgelaten is.
Onder het gonzen hangt een ballon in de draden.
Het scherpste beeld toegedaan is wie de lucht
in hem hangen ziet aan een spinselmisse ?
uit vrouwenhemden los te woelen ?
zijden draad.
Men zal een vogelprooi oplaten in het toeval
dat zich op de landerijen laat verschalken
door hoofden die boven de kooi uitsteken.
‘De lucht is van draden’ laat het toeval binnen een scenario los. Een vogel vliegt rond in de lucht. Het is volkomen toevallig een sperwer, die zich voortbeweegt in een roofruimte die alweer door toeval wordt gedicteerd ? en niet verder in positieve of negatieve zin wordt benoemd. Of zo toch wordt beschouwd door degene die observeert. Onder het gonzen van de insecten, onder dat geluid, hangt een beeld: een ballon. Maar het scherpste beeld is voor wie de lucht in de ballon ziet hangen aan een zijden draad. Die dreiging ? aan een zijden draadje hangen ? lijkt te verwijzen naar de figuurlijke draden in de lucht. Wordt alles, ondanks die eerst zo overdadig uitgesproken toevalligheid, niet georkestreerd? Wordt de onbevangen blik van de toeschouwer niet bedrogen, of op zijn minst onbewust gericht? Moet hij wat hij ziet niet beschouwen als een marionettenspel? De laatste strofe lijkt dat te impliceren. Het toeval dat zich laat verschalken door hoofden boven een kooi, die de aandacht van de vogel richten op een vogelprooi. Gevangenschap wordt ingeruild voor een gewisse dood. Het toeval is in die laatste confrontatie omgeslagen in een soort wetenschap. Of is het de dichter die de lezer ensceneert?
Richard Steegmans bouwt zijn gedichten in Uitgeslagen zomers minutieus op. De observatie wentelt zich al snel in de richting van een benoemen, namen geven. Niet zozeer om te definiëren, maar om te suggereren. Om van de bijna verborgen dieptes flarden te laten bovendrijven. Oppervlakte en diepte gaan zich samen manifesteren, of toch een soort samenspel van mogelijkheden aanreiken vanuit de blik van de toeschouwer. Richard Steegmans schrijft rijke poëzie. Hij schuwt de taal niet en laat zich ook niet vangen in een gesloten spel van eerst observatie en dan beschouwing. Hij drijft het verder: misschien als een danser, ‘die steeds meer vloer aansnijdt, uitspansel zoekt tussen de benen’. Taal en fictie dringen binnen in zijn poëzie, maar op zo’n manier dat de observatie daar voor een deel door wordt bepaald. Lichamen spreken meer dan alleen maar mee. En tussen al die verschillende signalen komen ook nog eens de gedachten op: woorden en beelden die het staan in en kijken naar de wereld zo intens en diffuus maken. Nooit om tot een absoluut beeld te komen, maar om mogelijkheden aan te reiken, verschillende zienswijzen, die de zijne of die van anderen zijn.
Zo ook in Ringelorend zelfportret op haar leeuwenhuid, onlangs verschenen in de Windroosreeks. De bundel bevat onder meer gedichten die in 2004 al in de tijdschriften DWB, Parmentier, Deus ex Machina en Krakatau verschenen. In het openingsgedicht, ‘Vriendinnen, woorden weghalend’, spreekt een man over zijn vriendinnen, een oude en een nieuwe, die weg zijn. ‘Losgelaten’, schrijft Richard Steegmans, ‘zoals de briefschrijver na veel bedenktijd / een anekdote achter zijn plompe woorden opheft / zoals de huid aan zomerse tinten inboet / naarmate in een handspiegel de herfst verstrijkt’. Op het eerste gezicht zijn dat vergelijkingen van dat ene relationele loslaten met andere vormen van afscheid. Maar die interpretatie schept zeker geen volledig beeld van het optreden van de dichter. Het gedicht baadt immers in veelvuldige referenties aan taal. De vriendinnen halen, in de titel, woorden weg. Uit de mond van de man in het gedicht die door te spreken over het afscheid, ook de woorden die de vrouwen omringen letterlijk uitspreekt, loslaat? Of verbant de man misschien de talige constructies die hij rond de vrouwen heeft opgebouwd? En waarom verstrijkt de herfst in een handspiegel? Gebeurt dat ook niet als je er rechtstreeks naar kijkt? Waarom is die reflectie zo belangrijk? Misschien verliest op dat moment de man zowel een fysieke herinnering, als een woordelijke. Uit het oog, uit het hart. De eigen reflectie in de spiegel brengt het voorbijgaan (de herfst) fysiek in beeld, en net als de huid, worden ook de gedachten aan de vriendinnen steeds vager. Richard Steegmans sluit het gedicht af met ‘wat door de ene verbluffend is afgedaan / als een anekdote op de rand van het adorabele / blijft voor de anderen een bloedernstig bod tegen het ongenaakbare’. Opnieuw duiken er verschillende zienswijzen op. En opnieuw kunnen die zienswijzen gericht zijn op taal of op de wereld. Maar hier lijkt een dichter naar voren te treden die de lezer aanspreekt over de poëzie die hij nu leest. Alsof dat de al gemaakte keuze is: de adorabele anekdote of het bloedernstige bod tegen het ongenaakbare. Of worden met het lezen die woorden ook weggehaald?
Nog als afsluiter een fragment uit het mooie ‘Verwisseling van de hoofden’ uit Ringelorend zelfportret op haar leeuwenhuid. Een gedicht dat gegrond is in de herinnering aan de Limburgse steenkoolmijnen en waarin de dichter terugkeert naar de gevoelens en gedachten die hij als tienjarige jongen had bij het harde werk van zijn vader:
Het ijverig bespuugde eelt in zijn handen is verdwenen.
Op zijn schouders staat soms mijn hoofd, dat bevangen
raakt door enge gedachten aan de reusachtige dreiging
van zware aardlagen op de diepdonkere, hete delfplek,
waar een claustrofobie, het eeuwig uitschurend stof en
nesten van ratten de totale schedelholte willen innemen.
Of op mijn schouders zijn hoofd, waarin ik eenvoudig denk
de dood te kunnen afhouden die hem onder de grond stopt.
Van Richard Steegmans verschenen al:
Uitgeslagen zomers. Deel 4 van de Kleurenreeks. Uitgeverij Perdu, Amsterdam 2002.
Ringelorend zelfportret op haar leeuwenhuid. In de Windroosreeks. Uitgeverij Holland, Haarlem 2005.