'Wie gevonden heeft, heeft slecht gezocht.'
Deze uitspraak, gedaan in een interview in Vrij Nederland, is kenmerkend voor Willem Jan Otten. Hij reageerde met deze zin op de opmerking van interviewer Albrecht die hem vroeg naar zijn de laatste jaren nadrukkelijk beleden religieuze besef. Blijf je zoeken en denken als je in levensbeschouwelijke zin iets gevonden hebt? Otten citeerde Dietrich Bonhoeffer ('Een God die bestaat, bestaat niet') om aan te geven dat (onder)zoeken geboden blijft.
Willem Jan Otten staat te boek als een zoekend schrijver die in zijn romans en essays een gedachtegang ontwikkelt en tot antwoorden tracht te komen. 'Als geen ander wekt Otten de indruk dat hij echt denkt op papier, zoals hij ook al formulerend kijkt, luistert en voelt,' schreef Jacq Vogelaar. Dat alles heeft ook te maken met zijn zoeken naar 'de waarde van bindingen en het verlies daarvan'. Religie is daarbij van belang omdat het 'het vermogen om bindingen aan te gaan aanleert'. In het interview in Vrij Nederland betrok Otten dat zoeken naar bindingen op het 'missen' dat in zijn gedichten een rol speelt en dat hij mede verklaart uit het feit dat zijn vader vroeg uit zijn leven verdween.
Het missen van iets of iemand dat in de gedichten van Willem Jan Otten vaak aan de orde is, blijkt uit de titel van zijn in 1994 verschenen keuze uit eigen werk: Het was missen op het eerste gezicht. In Paviljoenen (1991) staat de figuur van Penelope centraal. Jaren wachtte zij op de terugkomst van Odysseus, terwijl mannen naar haar hand dongen. Ze zei pas te kunnen hertrouwen na een lijkwade te hebben voltooid. Maar 's nachts haalde ze het weefwerk van overdag weer uit. Het missen is wat Penelope en Odysseus bij Otten verbindt. De verbeelding van hereniging staat voorop. Ze is Penelope zolang ze Odysseus mist. In het eerste gedicht van de bundel zendt ze hem dan ook 'ter Odyssee'.
Zeven jaar duurde het na Paviljoenen voor Willem Jan Otten een nieuwe dichtbundel uitbracht. Eindaugustuswind (1998) is een zowel qua omvang als inhoudelijk zeer rijke bundel die werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. In haar verantwoording van de nominaties schreef de jury dat het lezen van de gedichten van Otten vergeleken kan worden met een schaatstocht op een zojuist dichtgevroren meer: zijn poëzie is gepolijst aan de oppervlakte met een intrigerende en duistere wereld daaronder. Het is een beeld dat goed aansluit bij de bundel zelf, waarin water en wind, ijs en wakken belangrijke elementen zijn. Otten roept oer-Hollandse landschappen op in fraaie beelden en beschrijft ze in melodieuze, zinnelijke gedichten. Dat doet hij zonder grote knaleffecten, maar eerder op fluistertoon.
Wie dat wil of wie er gevoelig voor is, kan in veel gedichten in Eindaugustuswind een religieuze of mystieke lading ontwaren. In de uit drie verzen bestaande titelreeks valt onder meer te lezen: 'Ik twijfel niet aan uw bestaan zo lang u tot mij zwijgt'. Maar telkens is er toch die twijfel, de noodzaak om verder te zoeken: 'Ook als het waar is wat we weten – en niets ons wacht, heus, heus'.
’tten8mei2005Ik wilde met de ogen van iemand anders naar mezelf kijken.’ Met die zin besloot Otten in een interview in Trouw de beschrijving van een jeugdherinnering: hoe hij voor de spiegel zichzelf als hoofdfiguur van een van zijn geliefde Gouden Boekjes (De kleine indiaan) voorstelde. Kijken, niet kunnen kijken, het verlangen naar (film)beelden, de spanning van het bekeken worden: het zijn stuk voor stuk in het oog springende constanten in het werk van Otten. Dit hangt samen met de ook veel voorkomende thematiek van identiteit, het gebrek daaraan en de rol die de blik van de ander daarbij speelt. Het essay Denken is een lust (1985) is een persoonlijk betoog over pornografie en het aantrekkelijke van scènes waarin mensen in feite volstrekt inwisselbaar zijn, geen eigen identiteit hebben. Zijn eigen kijkervaringen bij het (her)zien van klassieke films beschreef Otten in de bundel Het museum van licht (1991). In De wijde blik (1992) is de thematiek van kijken en bekeken worden wel zeer sterk aanwezig. Hoofdpersoon Lex is een scheel kijkende filmrecensent. Zijn vrouw Susan wordt na een ongeval blind. Beiden leiden een voor de ander ongezien leven.
'Er is altijd een derde' in de relaties in het werk van Otten. Dat heeft alles te maken met het verlangen naar beelden, naar scènes, het kijken en het bekeken willen worden. Zo stelt Lex zich in De wijde blik Joan (zijn minnares) voor als hij met Susan vrijt. In de bundel Na de nachttrein uit 1988 staat een gedichtencyclus met de expliciete titel 'Er is een derde'. Daarin is de derde soms een afsplitsing van de ikpersoon, worden zelf kijken en bekeken worden gecombineerd als in de Griekse mythe over Amphitryon die hoort van de geweldige liefdesnacht die zijn vrouw met hem beleefd denkt te hebben, hoewel in feite Zeus, in de gedaante van Amphitryon, haar minnaar was.
Wat doe je als je weet dat iemand dood wil? Om die vraag gaat het in Ottens roman Ons mankeert niets (1994). Aan diverse personages wordt deze vraag gesteld, maar centraal staat de manier waarop de hoofdfiguur en verteller (de 35-jarige huisarts Justus van Loef) met een dergelijke kwestie is omgegaan. Ons mankeert niets is opgezet als een verantwoording van Justus (tegenover een tuchtcollege, tegenover God?) voor het feit dat hij niets heeft gedaan na een verzoek van zijn voorganger Dokter Daan hem een dag later te bezoeken, terwijl het Justus gedurende de dag steeds duidelijker werd dat hij de man, die in het dorp nog steeds als 'de dokter' geldt, dood zou aantreffen.
Door het thema werd Ons mankeert niets betrokken in discussies rond euthanasie en het recht op zelfbeschikking. Otten nam zelf actief aan die discussies deel in Trouw en NRC Handelsblad. Een uitvloeisel van deze roman was ook Ottens artikel over het begrip erfzonde in de NRC. Dit leidde tot veel reacties en tevens tot een heftige discussie met overtuigd atheïst Rudy Kousbroek.
Willem Jan Otten werd op 4 oktober 1951 geboren in Amsterdam en groeide op in een milieu waar muziek een belangrijke rol speelde. In 1959 verhuisde het gezin naar het Noord-Hollandse Laren. Zijn ouders scheidden toen Otten acht jaar was. Na het eindexamen gymnasium in 1970 ging hij in Amsterdam filosofie (één jaar) en Engels studeren. Als toneel- en literatuurrecensent werkte hij tussen 1975 en 1982 voor Vrij Nederland. Onder het gezamenlijke pseudoniem Wilhelm Schön schreef hij in die periode met Elmer Schönberger ook operarecensies en voor het tijdschrift Key Notes bijdragen over muziektheater. Vervolgens werkte Otten, die getrouwd is met de schrijfster Vonne van der Meer, als dramaturg voor de Toneelgroep Baal.
Zijn schrijversloopbaan begon hij als dichter, met de bundel Een zwaluw vol zaagsel (1973). In 1978 werd zijn eerste toneelstuk, Henry II, in boekvorm gepubliceerd. Ottens bekendste toneelstuk is Een sneeuw dat in 1983 op de planken werd gebracht en in 1997 opnieuw werd gespeeld. Als proza-auteur debuteerde hij in 1990 met de novelle Een man van horen zeggen. Zowel voor de hoofdpersonen in beide toneelstukken als in de novelle geldt dat zij, onmachtig door respectievelijk geheugenverlies, verlies van spraakvermogen en de dood, hun identiteit ingevuld zien door de herinneringen of het beeld van anderen.
In 1999 ontving hij de Constantijn Huygensprijs ter bekroning van zijn hele oeuvre.
Vorig verscheen na een lange pauze eindelijk weer een roman van Otten, Specht en zoon, waarmee hij dit jaar de Libris-prijs won.
Bibliografie:
Een
man van horen zeggen (1984)
Het museum van licht (1991)
Paviljoenen (1991)
De wijde blik (1992)
De letterpiloot (1994)
Ons mankeert niets (1994)
Eindaugustuswind (1998)
Het wonder van de losse olifanten (1999)
Eerdere gedichten (2000)
Op de hoge (2003)
Specht en zoon (2004)
Bronnen: Biblioweb.nl en mabelis.nl
DdH